Samenvatting Arlette

Voorwoord 1 – De reconquista als drijfveer

Voorwoord 2 – Het verhaal van de natie

Bloed en religie als bouwstenen van de natie

Convivencia: christenen,  moslims en joden

Massadopen en etnische zuiveringen

Spanje versus anti-Spanje. Een ideologische strijd

Centrum en periferie. Europa en Afrika

Oud-christelijke zuiverheid aan de rand van Castilië

Baskisch bloed

Spanje door Catalaanse ogen

Het Andalusisch ideaal

Ceuta, een Spaanse stad op de grens met de islam

1992 als keerpunt

Over de ondeelbaarheid van de Spaanse natie

Nieuwe Spanjaarden

Bloed of wet? Een valse tegenstelling

De Spaanse natie in tijden van postwaarheid

Nawoord – Nog even over Galicië

Extremadura uitgelicht

Voorwoord 1 – De reconquista als drijfveer

Je kunt spreken van drie reconquista’s/heroveringen, aldus Abascal, leider Vox, bask, ex-PP.:

  • 722 christenen verjagen moslims deels
  • 1936 rechts verjaagt communisten en separatisten
  • 2018 Vox zal strijden tegen ‘Catalaanse nazi’s’ en ‘antikatholieke/proislamitische linksen’

Voorwoord 2 – Het verhaal van de natie

Spanje als natie is interessant om te bestuderen omdat zich hier ‘sinds 1492 de hele cyclus van een natiestaat heeft afgespeeld’. Wat is een natie? Elke definitie heeft zijn gebreken. Definities als ‘product van nationalisme’ en ‘verbeelde gemeenschap’ doen het goed. Het hangt aan een verhaal in verleden, heden en toekomst. Gebeurtenissen uit het verleden worden verbonden met (het ontstaan van) de staat.

In Spanje is de koppeling tussen etniciteit en religie groot. Zo ook de tegenstelling tussen christendom en islam. Voor een natie is een koppeling aan geloof makkelijk: de toekomst is ‘zeker’, is voorbestemd. Zonder geloof is de toekomst ‘minder zeker’.

Spanje hangt sterk aan het christendom. Er was in eerste instantie wel interactie met islamieten en joden. Onder Franco was er vooral sprake van een tweedeling conservatieven/liberalen: het noorden rechts/conservatief en het zuiden socialistisch/communistisch/anarchistisch met rechtse vlekken daar waar veel immigranten leven. De koppeling van etniciteit aan geloof was belangrijk tijdens het Franco-regime: moslims waren niet alleen een religieuze bedreiging. Later was er ook sprake van regionale nationalisten in latere autonome gewesten in noordwesten en noordoosten (basken en catalanen). Door de grote tegenstelling met de islam legde men meer nadruk op de lokale identiteit.

Voor Christus

Grieken noemden de Spanjaarden Iberen. In Cantabrië zijn veel prehistorische resten gevonden. In het noordwesten waren kelten. In het zuidwesten tot 500 v.C. de tartessische beschaving. Tot 250 v.C. Romeinse overheersing met veel invloed op de taal, behalve in Baskenland. Vanaf ongeveer het jaar 40 waren er vanuit het zuiden Visigoten.

Van 711 tot 722

Islamieten veroveren bijna het hele schiereiland: Al Andalus. Daarna langzaam terugveroverd door christenen. In 1085 was Toledo weer in handen van de christenen. In de 9e eeuw vocht ook Sint Jacob tegen de moslims. De christenen startten de koninkrijken Leon, Castilie, Navarra en Aragon. Doordat men vanuit Castilië en Galicië en Catalunya naar het zuiden bewoog, verspreidde de Catalaanse taal zich in die richting.

1469 – 1492

Isabella van Castilië trouwde in 1469 met Ferdinand van Aragón, zo werd het een enorm koninkrijk. Zij zetten de reconquista voort en in 1492 was ook Granada weer in christelijke handen. De paus gaf hen toen de titel Reyes Católicos. 1492 werd het symbool van de eenwording van Spanje voor de Spaans-nationalisten.

Bloed en religie als bouwstenen van de natie

Convivencia: christenen,  moslims en joden

Van 722 tot 1492 pleegden christenen herovering via

  • Cartapueblo: koninklijke vrijbrief om dorpen en steden op te richten in heroverde gebied
  • Repartimientos: toekennen van grote gebieden aan heroveraars. Het leidde tot grootgrondbezit van adel, kerk en ridderorden.

Gebieden werden ofwel ‘gezuiverd’ ofwel moslims en joden werden gedoogd, vooral omdat werkkrachten nodig waren. Drie castas (‘etnisch-zuivere’ groepen, christelijk bloed, niet ‘vermengd’ met bloed van joden of moslims) leefden onder christelijk gezag. Dit wordt convivencia genoemd. Portugezen introduceerden deze term later in India. Christelijke ‘zuiverheid’ en politieke suprematie waren het doel van deze samenlevingsvorm.

Men leefde tijdens de reconquista met hetzelfde idee als onder moorse overheersing Al-Ándalus gold: er was verdraagzaamheid ten opzichte van ‘volken van het boek’. Vereniging mocht niet, geen huwelijk, seks, niet bekeren behalve naar het christendom. Ook: geen omgang met andere kasten of bekeerlingen. Vooral religieuze plekken en rituelen werden goed beschermd, ook deelname aan elkaars feesten, het betreden van een kerk tijdens dienst etc. was niet toegestaan. Voedsel, medicijnen en moedermelk waren ook beschermd en men mocht niet eten verhandelen, medicijnen verstrekken etc. aan andere kasten. Iedere kaste had eigen instellingen en burgerlijk recht om zuiverheid te waarborgen. Vrouwen werden bestraft voor een relatie buiten de eigen kaste.

Veel regels werden in de vijftiende eeuw verscherpt, ook de ruimtelijke segregatie. In Castilië startte gettovorming: joodse en moorse wijken werden omwald en verboden terrein voor christenen. Elke kaste had zijn eigen begraafplaatsen. In de 13e eeuw werden eisen gesteld aan herkenbaarheid, op basis van het uiterlijk voorkomen.

Taakverdeling tijdens de reconquista was als volgt:

  • Christenen: militairen, kerk, adel, strafrecht
  • Joden: financiën, handel, geneeskunde
  • Moslims/moren: handenarbeid, land- en tuinbouw

De christenen beschermden de toegang tot bepaalde beroepsgroepen omdat de joden concurreerden met christenen om goede banen.

Wel werd rekening gehouden met religieuze eigenheden van gemeenschappen. Interne geschillen werden opgelost volgens eigen religieuze wet. Moren en joden werden vertegenwoordigd via ‘aljamas’: raden van ouderlingen en familiehoofden.

Er was geen absolute verdraagzaamheid en ook geen absolute onverdraagzaamheid. Dat is nodig om een multi- etnisch samenlevingsmodel zoals het kastensysteem in stand te houden. Er was sprake van zowel symbiose als antibiose. Er was geen sprake van gelijkheid: het systeem was gericht op het behoud van de machtsmonopolie van de christenen. Ook waren er grote verschillen tussen norm en praktijk, bijvoorbeeld een joodse raadsman of arts voor de koning.

Massadopen en etnische zuiveringen

Rond het einde van de 14e eeuw hadden veel mensen een hekel gekregen aan joden door woekerpraktijken en hun taak als belastingagent in dienst van de koning. In Sevilla woekerde de aartsdiaken het antisemitisme aan. In 1391 werden in heel Spanje pogroms ontketend. Duizenden joden werden vermoord. Veel joden kozen voor doopsel om aan de volkswoede te ontkomen. De joodse bekeerlingen kregen de bijnaam marranos, varkens. Nieuwe anti-joodse wetten moesten de joden uit bepaalde beroepsgroepen weren maar de verdeling bleef in de praktijk ongeveer gelijk. De marrones beschermden hun nieuwe positie door aan te sturen op anti-joods beleid.

De marrones bleven zich gedragen als joden, volgens de overheid door veelvuldig contact met joden. Daarom moesten joden zich vestigen in omheinde wijken die volledig waren afgesloten van de oude én nieuwe christelijke bevolking. In 1480 kwam er een edict dat bepaalde dat alle joden zich binnen twee jaar moesten vestigen in een omheinde wijk, afgesloten van de christelijke bevolking. Toch lukte het niet, de bekeerde joden bleven omgaan met de niet-bekeerde joden. Isabella en Ferdinand beslisten met het uitwijzingsedict van 1492 dat alle niet- bekeerde joden van het grondgebied verbannen werden. Bekeren binnen vier maanden of wegwezen. De joden in ballingschap worden Sefarden genoemd. Deels gingen hun nieuwe gemeenschappen ten onder met de ondergang van het Ottomaanse Rijk. Joden die naar Portugal vluchtten moesten daar vijf jaar later weer weg omdat  de Spanjaarden eisten dat Portugal vrij was van joden voordat de koning kon trouwen met de dochter van de katholieke koningen. Zij gingen naar onder andere Amsterdam.

De moslims vormden een minder grote bedreiging. Het eerste aanbod was dat zij hun eigen taal, cultuur en godsdienst mochten behouden als zij niet buiten hun kaste trouwden (endogamie). Toch werd bekering tot het christendom aangemoedigd, eerst met de zachte hand, via onderwijs en het economisch bevorderen van gemengde huwelijken, waarna de kinderen vanzelf weer voorbeeld van de oud-christelijke ouder zouden volgen. Er bestond echter aan beide zijden grote weerstand tegen zulke gemengde huwelijken.

Kardinaal Cisneros koos daarna voor dwang en massadopen. Dit Ieidde tot opstanden die werden neergeslagen waarna vanaf 1501 (Granada) gefaseerd via Castilië de keuze bekeren of ballingschap werd voorgelegd, veruit het laatst (1525) in de regio Valencia. Veel moslims lieten zich dopen en werden daarna morisco genoemd.

Er was nu alleen nog sprake van christenen in Spanje, met binnen deze groep een tweedeling:  oud-christenen waren religieus-etnisch ‘zuiver’, de rest ‘ onzuiver‘. Het zich wél laten dopen van joden zorgde in Spanje voor etniciteitsproblematiek. In andere Europese landen was het probleem juist dat joden zich niet  lieten dopen.

De christelijke etnische zuiverheid (limpieza de sangre) ging de Spaanse maatschappij overheersen. De controle op christelijke zuiverheid werd verscherpt door:

  • De Inquisitie (1478). Toezicht op christenen voor wat betreft geloof en gedragingen. Veroordelingen leidden tot onder andere de doodstraf of het dragen van een boetekleed (sambenito). Afwijkingen van de oud-christelijke norm moesten verplicht gemeld worden. Onzuiverheid ontstond via huwelijk maar ook door (verdenking van) te nauw contact met nieuw-christenen. Je kon hiervan anoniem aangifte doen.
  • Zuiverheidsstatuten. Het middeleeuwse kastenmodel was verstoord. De vroegere taakverdeling was er nog wel, maar de bekeerlingen hadden wel toegang gekregen tot christelijke sectoren en vormden zo een bedreiging. De joden klommen al gauw hoog op binnen de kerk en via huwelijken in de hogere adel. Het gewone volk onder de oud-christenen was trots op zuiverheid en kon doorstoten naar hogere sociale posities. Oud-christenen gingen uit reactie hierop voor toetreding tot steeds meer ambten en instellingen bewijs vragen dat je etnisch christen was. Vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw was het een algemene voorwaarde voor toetreding tot een politiek, militair of kerkelijk ambt. De onderzoeken werden voor iedere aanvraag opnieuw uitgevoerd. Er werden stambomen vervalst, getuigen omgekocht, zuivere christenen gechanteerd, etc.

Morisken en marrones zouden nooit goede christenen kunnen worden omdat het om erfelijke kenmerken gaat, doorgegeven via navelstreng of moedermelk. Joden hadden gezorgd voor de terechtstelling van Jezus. Morisken stamden af van een bastaardgeslacht: de slavin Hagar (agaranos = moslims), dienstmaagd van Sara.

De regio’s Gipuzkoa en Bizkaia bewaakten de etnische zuiverheid aan de poort aan de hand van de statuten. Andere steden beschuldigden omliggende dorpen en steden van meer-joods of meer-moors zijn. Het noorden was ‘zuiverder’ dan het zuiden omdat zij minder met niet-christenen in aanraking waren gekomen. In het zuiden waren juristen zuiverder dan artsen, handelaren of schoenmakers. In de noordelijke streken was men minder met moslims of joden in contact gekomen en kon men zonder verdenking minder zuivere beroepen uitoefenen. Een achternaam die wees op afstamming van de Visigoten, die er al waren vóór de islamitische inval in 711, gold als bewijs voor zuiver bloed.

Onzuiverheid in het bloed gold als dominante erfelijke factor dus binnen no-time was zo goed als iedereen onzuiver. Toch mochten alleen ‘zuiveren’ naar de pas ontdekte nieuwe wereld in Zuid-Amerika. Spanjaarden werden internationaal gezien als onzuivere marrones.

Morisken stonden onder aan de sociaal-economische ladder. De druk om te assimileren werd opgevoerd. Alleen oud-christenen mochten onderwijzer zijn en kinderen werden in zuidelijke provincies afgezonderd van hun familie in speciale morsiskenscholen. Gemengde huwelijken werden aangemoedigd maar daartegen bestond aan beide zijden grote weerstand.

In 1526 werd een algemeen verbod op de ‘Morisken-cultuur’ uitgevaardigd. Arabische boeken, klederdracht en gettovorming werden verboden maar er werd nog steeds niet gemixt en de morisken bleven in hun eigen wijken. De meeste moren hadden een dubbel gedragspatroon: christelijk in de openbaarheid en moors thuis. Ze probeerden zoveel mogelijk de voorschriften van de islam na te leven, ondanks de opgelegde regels van het christendom.

Het dagelijks contact tussen christenen en morisken verliep vaak gespannen. Christenen vonden de morisken te hardwerkend voor te weinig geld, ook op zondag. En zij waren bovendien spaarzaam in eten en drinken en ‘te vruchtbaar’ en ‘zonder seksuele moraal’ (meerdere vrouwen, homoseksualiteit ed.). Hun grote vruchtbaarheid werd gezien als bedreiging. De moren waren solidair aan elkaar en ook dat vonden de oud-christenen bedreigend.

Het verschil in voedingspatroon vergrootte de kloof tussen de kasten en zorgde ervoor dat varkensvlees het symbool voor christendom werd in plaats van vis. Christenen dronken wijn en aten varkensvlees. De verdrukking van de Moorse minderheid leidde tot opstanden. In 1570-1572 werden alle morisken uit Granada gedeporteerd naar Castilië en zo veel mogelijk verspreid om ze te laten opgaan in de christelijke omgeving. In 1609 werden alle morisken het land uitgewezen. Ze gingen deels naar Frankrijk en deels naar Noord-Afrika.In beide gevallen volgde een cultuurshock en bleven ze in kleine gemeenschappen bijeen.

De morisken klampten zich vooral vast aan hun oude traditie als antichristendom, als verzet Zij kenden niet veel islamitische woorden of gebeden meer maar gebruikten de islam als symbool voor groepsidentiteit. De inquisitie kon ze niet herkennen aan gedeelde islamitische gebruiken en daarom werd steeds meer alles dat ‘afwijkend’ was van de oud-christelijke norm gezien als islamitisch. Morisken die naar Noord-Afrika uitweken werden daar als christenen beschouwd en definieerden zichzelf ook vaak als christenen, of in elk geval als aparte gemeenschap.

In Spanje werd de officiële lijst van hygiënische handelingen voor moslims steeds meer geassocieerd met niet-christenen. Oud-christenen gingen zich daarom steeds minder wassen. Zang en dans werden opgenomen op een lijst van strafbare gedragingen omdat deze werden geassocieerd met de islam. Andersom werden morisken steeds strikter in hun weigering om wijn te drinken. Gedeelde zuidelijke tradities van morisken en christenen zoals midzomernachtsvuren of het werpen van muntjes in doopwater werden geassocieerd met de islam en verdrongen door Noord-Spaanse traditites. Dit wordt wel de culturele castillianisering genoemd.

Spanje versus anti-Spanje. Een ideologische strijd

Nadat alle niet-oud-christenen waren uitgezet, hield het zuiver houden vooral in dat:

  • men zich niet bekeerde tot een andere ideologische leer met een meer individualistische geloofsbeleving zoals volgingen van Erasmus, Luther, Calvijn of mystici, of vormen van hervormd christendom (vanaf de 16e eeuw in Spanje)
  • men nooit veroordeeld was voor bijvoorbeeld blasfemie of ketterij.

De Inquisitie kreeg het steeds drukker. Verstoringen van de sociale orde werden toegeschreven aan externe invloeden. Het buitenland werd aangemerkt als Anti-Spanje. Spanje vond zichzelf zuiver en werd steed meer xenofoob. Morisken zouden een ‘vijfde colonne’ ofwel vijand van binnenuit vormen, in samenwerking met groepen in Frankrijk, Turkije en Marokko.

Vanaf de 18e eeuw werden de Verlichting en vrijmetselarij gezien als nieuwe ‘besmettingshaarden’. Spanje werd bekritiseerd door Franse denkers – die zagen de Inquisitie als symbool voor onderdrukking en onverdraagzaamheid – dus alles wat Frans was, werd verdacht. In 1808 bezetten Franse troepen onder leiding van Napoleon een deel van Noord-Spanje. In 1808-1814 vochten de Spanjaarden hard terug tegen de Franse bezetting, opgehitst door de geestelijkheid. Deze onafhankelijkheidsoorlog ging om het ‘behoud van de christelijke zuiverheid’.

In de 19e eeuw kan er gesproken worden van twee Spanjes. Een deel van de Spanjaarden was progressief, stond open voor de vernieuwende kritische tendensen in Europa. Zij wilden een modernisering van de staat. Om dat te bereiken zouden oude nationale symbolen moesten worden vernietigd:

  • de inquisitie
  • de zuiverheidsstatuten
  • de katholieke monarchie

Aan het begin van de 19e eeuw, terwijl het noorden deels bezet was door Napoleon, vond er in Cádiz in het zuiden een vergadering plaats die zou leiden tot de eerste democratische grondwet waarin persvrijheid werd erkend en de inquisitie werd afgeschaft.

Een ander deel van de spanjaarden was traditiegetrouw en voor deze spanjaarden betekende de afschaffing van de inquisitie het eind van het Spaanse volk, het eind van de eenheid van geloof die de Gouden eeuw had mogelijk gemaakt en het einde van eenvormige gebruiken en gewoonten en daarmee van orde en rust. In 1814 voert Ferdinant XII de inquisitie tijdelijk weer in. In de conservatieve pers wordt voorgesteld om het land te ‘zuiveren van liberalen’.

De liberalen gingen echter ook uit van een katholiek Spaans volk en redeneerden dat het katholicsisme – dat draait om verdraagzaamheid – juist onverenigbaar is met de onverdraagzaamheid waar de inquisitie voor staat. Door de verdraagzaamheid zouden de Spanjaarden immuun zijn voor een heterodoxe smet en dus zou de inquisitie overbodig zijn. De inquisitie had Spanje in een sociale en economische achterstand gebracht met onder andere een slechte staat van onderwijs en wetenschap, territoriale  verliezen en onderbevolking.

In de loop van de 19e eeuw bereikten de liberalen een aantal zaken:

  • In 1834 werd de inquisitie afgeschaft
  • Halverwege de 19e eeuw werden de zuiverheidsstatuten afgeschaft
  • In 1869 was er een nieuwe grondwet waarin onder andere godsdienstvrijheid gewaarborgd werd

De kloof tussen de liberalen en conservatieven was in het begin van de 19e eeuw heel groot en leidde tot de ‘Carlistenoorlogen’ die de hele 19e eeuw zouden aanhouden. De Carlistenoorlogen ontstonden doordat Don Carlos weigerde om de legitimiteit van dochter Isabella van Ferdinand VII te erkennen. Isabella was geboren uit de vierde vrouw van Ferdinand VII, hij overleed drie jaar na Isabellas geboorte. De liberalen schaarden zich achter Isabella.  De conservatieven zagen deze oorlogen als een ‘kruistocht voor het geloof en tegen het goddeloze anti-Spanje’. Hiermee werden liberalen, vrijmetselaars, socialisten, communisten en separatisten bedoeld. De goddelijke belangen stonden voorop en een Carlistisch dagblad in Madrid droeg de naam La Reconquista.

In de 18e eeuw was via een Successieoorlog (1701-1715) de Spaanse troon overgegaan van Habsburgers naar Bourbons. De Bourbons hervormden de staat naar Frans model: een sterke centralisatie. De Carlisten wilden weer verdergaande vormen van zelfbestuur voor de afzonderlijke regio’s zoals die altijd bestaan had en geregeld werd via historische privileges of ‘keuren’ (fueros). In het noorden was er een sterke vorm van regionaal nationalisme (onder meer onder de Basken). In het noorden had het Carlisme dan ook een grote aanhang. Op basis van de gelijkheidsprincipes uit de grondwet van Cádiz waren eerder al enkele vrijheden en vormen van zelfbestuur afgeschaft. De liberalen wonnen en in 1876 volgde de Wet op de Afschaffing van de Keuren, met uitzondering van Navarra.

De liberalen zochten ook naar een minder centrale staatsvorm in de richting van een federale republiek met scheiding van Staat en Kerk. In februari 1873 deed koning Amadeo afstand van de troon en werd door het parlement de Eerste Republiek uitgeroepen. Deze federale staat bestond tot december 1874.

De nieuwe staat kende veel tegenslagen (aanslepende carlistenoorlog, onafhankelijkheidsoorlog Cuba) en discussies (organisatie van onder naar boven als een statenbond of confederatie, of van boven naar onder als een bondsstaat). In Zuidoost-Spanje braken al snel opstanden uit van confederalisten, die autonome kantons oprichtten. Hieruit ontstond begin 20e eeuw het Andalusisch regionalisme.

Onder koning Alfons XIII was er sprake van een militaristisch regime. De Republikeinse partijen wonnen echter de verkiezingen. De koning ging in ballingschap en de Tweede Republiek was een feit. Zij bereikten de volgende zaken:

  • Officiële scheiding van kerk en staat (president Manuel Azaña: ‘España ha dejado de ser católica’)
  • Onderwijs werd uit handen van de kerk genomen en het kruisbeeld verdween uit het klaslokaal
  • Het burgerlijk huwelijk en echtscheiding werden gelegaliseerd

De polarisatie tussen de liberaal-progressieven en de rechts-conservatieven nam verder toe en in navolging van andere Europese landen ontstonden fascistische bewegingen:

  • In 1931 JONS (Juntas de Ofensiva Nacional-Sindicalista) met nadruk op verovering van de staat (Conquista) en herstel van de rol van geloof en spirituele waarden en van het Spaanse imperium
  • In 1933 de FE (Falange Española) van José Antonio Primo de Rivera, zoon van Miguel, de militair dictator die onder Alfons XIII met ijzeren hand bestuurd had. Deze beweging legde nadruk op het katholicisme als essentie van het Spaanse volk en pan-hispanisme, de eenmaking van alle Spaanstalige volken

In 1934 gingen de twee bewegingen samen als FE de la JONS.

In 1936 wint het linkse frente popular. Hierna ontstaat meer sociale en politieke onrust en in juli volgt een militaire coup. Op 18 juli roept Francisco Franco de opstand uit vanuit het Marokkaanse Tetouan. De vreemdeling was de vijand, die moest verslagen worden en de convivencia tussen burgers moest worden hersteld.

De oversteek naar Spanje maakt hij met hulp van Hitler en Mussolini. De Marokkanen vertelt hij dat zij geloofsbroeders zijn van de Spanjaarden – want zij hebben de Islam – en darmee een soort Spanjaarden. Door inzet van de Marokkanen en de inval vanuit Afrika was er een associatie met de Moorse invasie. Mensen sloegen op de vlucht. De opdracht voor het leger: alle linkse elementen moesten worden uitgeroeid. In Sevilla en Badajoz leidde dit tot grote ‘zuivering van anti-Spaanse elementen’. In Badajoz werden in dit kader op 14-15 augustus 1936 4000 burgers afgeslacht onder leiding van generaal Juan Yagüe.

Na deze praktijken is de dag van de Hispanidad ingevoerd, die verwees naar culturele en spirituele verbondenheid (katholicisme) in plaats van naar ras, zoals in de rest van ultra-rechts Europa. Aartsbisschop Gomá baseerde een toespraak op dit idee en noemde de rebellie van Franco een kruistocht voor het geloof.

Intussen verloor Spanje Cuba en de Filipijnen eind van de 19e eeuw. Dit leidde tot Regeneraciosmo, de zoektocht naar strategieën om de natie te doen opleven. Joaquín Costa schreef in Oligarquía y Caciquismo dat de oorzaak van het verval lag bij het voortbestaan van feodale structuren.

Later werd met verschillende teksten toch geprobeerd een rassenstrijd te creëren. Primo de Rivera bouwde voort op stellingen van Ortega y Gasset uit het begin van de eeuw: Aristofobie zorgde er volgens deze teksten voor dat Spanje uiteen viel. Hij zette in Germanos contra Bereberes de Reconquista neer als een politieke en militaire machtsstrijd tussen Semitische Arabieren en Arische Goten, in plaats van als een nationale onderneming van Spanjaarden tegen een vreemde bezetter. Het volk was volgens hem een mix van elementen (keltiberisch, semitisch, berbers) terwijl de gotische elite verwant was aan de Germanen en het katholieke Europa. De Reconquista was een Europese onderneming geweest die leidde tot een Europese overwinning.

In 1938 noemt Vallejo Nájera de Spaans-Romeis-Gotische rassen, verenigd in het katholicisme het Ras van de Reconquista en de burgeroorlog is volgens hem ‘net als de Reconquista een strijd tegen de onechte Spanjaarden’. Hij experimenteerde met gevangenen om de ‘biologische basis van Marxisme’ te achterhalen en  wilde een Korps van Inquisiteurs om ‘de verspreiding van buitenlandse ideeën tegen te gaan die de universele Spaanse waarden bederven’.

De kerk noemde de burgeroorlog al snel een kruistocht voor het geloof (Cruzada) en schaarde zich achter Franco. Deze gebruikte dit gretig in zijn propaganda: Spanje moest terug naar de katholieke en Castiliaanse waarden en naar het imperium en ridderlijke waarden uit de 16e eeuw. Het negentiende-eeuwse liberalisme moest daartoe vernietigd worden. Juan Yagüe kondigde aan dat de beschaving met geweld opgedrongen zou worden.

Franco werd op 1 oktober 1936 in Burgos aangesteld als regeringsleider. Eerder waren Ledesma Ramos als Primo de Rivera door de republikeinen gefusilleerd. Er zou nog één partij zijn, de Movimiento Nacional of Falange Española Tradicionalista de las JONS, waarin ook de partij van de Carlisten, Comunion Tradicionalista werd ondergebracht.

Hij kwam aan de macht met hulp van de Duitse nazi’s en Italiaanse fascisten maar toen duidelijk werd dat die regimes gingen vallen verklaarde hij in 1944 dat Spanje behoefte had aan een politiek maatpak in de vorm van nationaal-katholicisme.

Het volk werd heropgevoed, in 1939 werden burgerlijk huwelijk en echtscheiding met terugwerkende kracht afgeschaft en voorrechten van kerk en clerus werden hersteld. Klikken werd aangemoedigd via een streng controleapparaat van censuur en zedenbrigades. Elke overheidsinstelling kreeg een religieus raadgever en de pastoor kreeg een beslissende stem in vele dagelijkse zaken, bijvoorbeeld de verdeling van banen.

Politieke partijen en verenigingen werden verboden en vervolgd. Onderwijzers werden onderdrukt als anti-Spanjaarden en het onderwijs kwam weer in handen van de kerk. Hier werd de verplichte lesstof Formación del Espíritu Nacional onderwezen, waarin Caudillo (=militair/politiek leider), Vaderland en Religie centraal werden gesteld.

Verschillende propaganda-boekjes werden op de scholen onderwezen, zoals de Catecismo patriótico español, het tijdschrift Flechas y Pelayos. Deze teksten hadden als doel om alle Spanjaarden eensgezind ‘achter kruisbeeld en zwaard’ te scharen. Van hieruit kon door Franco gewerkt worden aan ‘Eén Groot en Vrij Spanje’ (una, grande y libre). In de tekst Grandeza de España werd gesteld dat dankzij de Inquisitie de Romeinen, Moren en Turken Spanje niet konden verslaan en dat Spanje twintig naties in Amerika had ontdekt. Spanje was het middelpunt van de wereld op de grens van vier grote werelddelen.

De Patriottische Catechismus vertelt dingen als ‘de Spanjaard kreeg zijn persoonlijkheid in de strijd tegen de Moren’ en ‘de stevige persoonlijkheid van het Spaanse volk heeft hen ervan weerhouden op te gaan in de immense aanspoelende Afrikaanse vloedgolven’. Ook staat hierin dat de Spaanse staat de vorm heeft aangenomen van een ‘christelijke totalitaire staat’ omdat deze staatsvorm het best aansluit bij de structuur en traditie van de Spaanse natie. In 1938 werd Franco bezongen als ‘Heer van de nieuwe Reconquista’.

Centrum en periferie. Europa en Afrika

Oud-christelijke zuiverheid aan de rand van Castilië

Onder de Habsburgse Isabel was er sprake van een ‘personele unie’ met slechts de monarchie en de Inquisitie als centrale machten. In 1640 werd Portugal na 60 jaar weer onafhankelijk van Spanje. Na de Successieoorlogen waarin de Catalanen de aartsbisschop Carlos had gesteund, gaat de troon begin 18e eeuw over in handen van de Bourbons. Om te beginnen Filip V. Hij schafte de fueros af met uitzondering van Navarra, en ook het Catalaans als bestuurstaal. In de 19e eeuw verloor Spanje ook Cuba en de Filipijnen. De trots is gekrenkt.

Na de eerdere etnische en ideologische breuklijnen komen nu aan de randen van Castilië – in Galicië, Baskenland en Catalonië – breuklijnen op basis van regionaal nationalisme in zicht. Basken benadrukken hun eigenheid. Catalanen benadrukken hun Europese banden en eigen taal die ook in Frankrijk gesproken wordt. Ook In Andalusie is er sprake van regionaal nationalisme maar doordat het eerdere Iberisch en neo-romeins volledig zijn vervangen door Castiliaans na depoblación en repoblación is er niet direct een logisch verhaal waarmee zij zich kunnen afzetten.

In haar testament legt Isabel vast dat Noord-Afrika veroverd moet worden als voortzetting van de ‘strijd tegen vijanden van ons heilige katholieke geloof’. De ontdekking van Zuid-Amerika maakt dat de prioriteiten anders komen te liggen. Ferdinand legt de nadruk op het middellandse zeegebieden en realiseert versterkingen in de vorm van garnizoenssteden.

Baskisch bloed

10% van de Argentijnse bevolking heeft Baskisch bloed. Er zijn drie fasen aan te wijzen waarin de Basken naar Argentinië reisden:

  • Hidalgos vertrokken en stichtten Buenos Aires. Andere Basken volgden om er onder andere ambtenaar te worden
  • Vertrek van Basken na verlies van de Carlistenoorlog
  • Vertrek van Basken naar aanleiding van de Spaanse Burgeroorlog

De familienaam en bloedzuiverheid werden gezien als belangrijke onderscheidende kenmerken. Baskenland was onderdeel van Cantabrië en dat was nooit onderworpen. Daarom hadden Basken ‘uitzonderlijk zuiver bloed’ en werden zij algemeen erkend als hidalgo. Ook was er in Baskenland sprake van een zeer vroege bekering tot het Christendom. De zuiverheid werd ook geassocieerd met de etnisch-religieuze zuiverheid van de oud-christenen. De Basken vereenzelvigden zich met Spaans nationalistische waarden.

De Baskische taal en  geloof werden gelijkgeschakeld. Eén taal, één religie. Het Baskisch was het meest zuiver en in het Baskisch kon niet gevloekt worden. Daarom zou dit de beste taal zijn om kerkdiensten in te houden. De Basken beschouwden zich als een uitverkoren volk van God. 

Al sinds de 16e eeuw hanteerden de Basken een streng immigratiebeleid via ‘God en Keuren’. 

De Basken ervoeren bedreiging vanwege:

  • de afschaffing van Keuren, Inquisitie en bloedzuiverheidsstatuten
  • de grote groep Spaanse immigranten die kwam vanwege de industriële ontwikkeling

Hieruit ontstond het Baskisch nationalisme.

Sabino Arana (1865-1903) pleitte voor een onafhankelijk Baskenland en richtte in 1895 de PNV op (partido nacionalista vasco). Hij zag het ras als fundament hiervoor. Het voormalige Euskal Herria (land van baskisch-taligen) werd nu Euskadi (land van het Baskische ras). Hij was ook vóór behoud van de Baskische taal omdat dat bijdroeg (maar niet voldoende was) om het Baskische geloof en gebruiken veilig te stellen. De Spanjaarden (Maketos), inclusief Catalanen en Galiciërs, werden als vreemdelingen gezien. Vreemdelingenhaat stond gelijk aan liefde voor het Baskische vaderland. De bescherming van de raciale zuiverheid had als doel de religieuze zuiverheid te behouden. GETEJ is een afkorting die hij gebruikte voor een baskische zin met de vertaling ‘Wijzelf voor Euskadi, Euskadi voor God’.

In 1898 deed de PNV voor het eerst mee aan de verkiezingen. In 1921 volgde een breuk tussen radicalen (tegen elk compromis met Spaanse partijen) en pragmatici (voorstander van onderhandelen om stapsgewijs te komen tot onafhankelijkheid).

In 1931 onder de Tweede Republiek kregen de regio’s de mogelijkheid tot zelfbestuur. De Basken werkten een ontwerp uit met vier provincies, de bepaling dat fueros hersteld zouden worden en dat de Baskische staat autonoom een concordaat met het Vaticaan zou kunnen afsluiten. Madrid was tegen en er volgde een aangepast ontwerp waar de Basken grotendeels en ook Navarra tegen waren.

Pas na uitbreken van de Burgeroorlog waarbij de PNV partij koos voor de republikeinen was er sprake van zelfbestuur en werd José Antonio Aguirre de eerste minister-president. Na de winst van Franco werden de leiders gevangen genomen of zij vluchtten. Er werd een regering in ballingschap gevormd. In 1952 kregen universiteiten en seminaries in Baskenland interesse in de PNV en in 1959 richten zij – op 31 juli, oprichtingsdag van de PNV – de ETA op Euskadi eta Askatasuna (Baskenland en Vrijheid). De aanwezigheid van Franco’s ordediensten versterkte hun overtuiging dat zij slachtoffer waren van een vreemde bezetting. In eerste instantie hielden zij vreedzame acties maar vanaf 1961 werd het gewelddadiger met het opblazen van een trein met Franco-gezinde oud-strijders.

Vanaf de jaren 50 verdubbelde het Baskische inwonertal vanwege een nieuwe toestroom uit andere delen van Spanje onder impuls van het Franco-regime. De oorspronkelijke bewoners waren in de minderheid en de taal kwam in de verdrukking. Er kwam een radicaal linkse patriottische stroming en in plaats van het etnische onderscheid kwam er nu ruimte voor een ideologische klassenstrijd van Pueblo Trabajador Vasco (PTV) tegen het kapitalisme, de Franco-dictatuur en ‘de dictatuur van Castilië’. Veel Spaanse migranten gingen deze zaak aanhangen. ETA werd populair in Spanje met een aanslag in 1963 op admiraal Carrero Blanco, de rechterhand van Franco.

Na de dood van Franco nam het ETA-geweld toe in plaats van af.  De nieuwe democratische grondwet bevatte voor de Basken ongunstige elementen: Navarra kon kiezen of het onderdeel was van Baskenland en er was sprake van een ‘ondeelbare eenheid van de Spaanse natie’,  die geen ruimte liet voor het Baskische onafhankelijkheidsstreven. Veel Basken boycotten het grondwetsreferendum op aandringen van de PNV en met een opkomst van 44,7% wordt de legitimiteit ervan in Baskenland nog steeds in twijfel getrokken. Een ontwerp voor een Autonoom Baskisch Gewest, uitgewerkt door de pragmatische stroming, werd goedgekeurd met 54% van de stemmen.

Ook nu nog zijn Basken niet enthousiast over de grondwet en leeft het Baskisch nationalisme. Hoewel de PNV in 1977 werd omgevormd tot een niet-confessionele partij worden allerlei godsdienstige symbolen verbonden aan de partij en de Baskische naam ervan roept nog steeds verstrengeling op van God en fueros als fundament voor het Baskische ras.

Spanje door Catalaanse ogen

De Catalaanse activist Valenti Almirall schreef een tekst gericht aan Europeanen, L’Espagne telle quélle, om het Catalaans regionalisme toe te lichten. Hoewel Baskenland er vanuit de trein veel bedrijviger en welvarender uit ziet dan Castillie wordt het door Madrid als achterlijk beschouwd omdat het verzet biedt tegen uniformeringsbeleid van de Castillianen.

Hij beschrijft twee rassen in Spanje en hun kenmerken:

  • Het Castiliaanse volk komt voort uit semitisch bloed en heeft een voorkeur voor centralisme en autoritarisme. Zij vinden eenheid (unidad) en eenvormigheid (uniformidad) gelijk aan elkaar
  • De Baskisch/Aragonese ras, waartoe ook de Catalanen behoren, neigen meer naar vrijheid en confederalisme

Het leiden onder centralistisch beleid is dat wat de Spaanse regio’s bindt.

Tot 1492 werd gestreden tegen de Moren. In dat jaar werd ook Zuid-Amerika ontdekt, waar nu 20 naties Spaans spreken en er Spaanse gebruiken op na houden. Dat heeft Spanje trots gemaakt maar uiteindelijk ook uitgeput achtergelaten.

Almirall beschrijft behoedzaam dat het regionalisme de enige remedie is om Spanje erboven op te helpen, omdat alle gebruikelijke middelen hebben gefaald, te weten de monarchie, de republiek, het absolutisme en het parlementarisme.

Daarnaast schreef hij, als voorzitter van het Catalaanse literaire evenement Jocs Florals, een poëtische tekst gericht aan Catalanen. Daarin riep hij op tot het verbreken van de ketens met Madrid. Niet ten behoeve van separatisme (Catalonië is volgens hem te klein om zelfstandig te worden) maar wel om het machtsevenwicht te herstellen.

Almirall noemt de eenvormigheid van het Castiliaans over het hele continent en Zuid-Amerika zonder te verbrokkelen in plaatselijke dialecten opmerkelijk en betoogt dat dit getuigt van een sterke neiging van de Castilianen tot centralisme en uniformering. Wie deelnam aan de reconquista werd volgens hem zelf slachtoffer van het Castiliaans uniformisme dat slechts oorlogszuchtig is zonder visie. Zo hadden de Aragonezen positivisme, analytisch vermogen en handelsgeest bijgedragen.

Almirall was geboren in 1841 in een adellijke familie die hoge posities had bekleed voor het centrale gezag, onder andere de Inquisitie. Hij deed ook mee in het Catalaanse volkstheater dat voortkwam uit Renaixença, een van oorsprong meer elitaire literaire vereniging. Theater in alleen Catalaans werd vanuit Madrid verboden omdat het autochtone gevoelens zou kunnen aanwakkeren. Dat losten de Catalanen op door goede personages Catalaans en slechte Castiliaans te laten spreken. Hecha la ley, hecha la trampa: zodra de wet er is, is er een manier om die te omzeilen.

Na een coup vanuit Cádiz werd de eerste republiek opgericht. Pi y Margall werd de eerste Catalaanse president. Volgens Almirall ging die niet ver genoeg. Het doel moest zijn om te komen tot een dubbele of gedeelde soevereiniteit tussen nationaal niveau en deelstaten om zo te komen tot een statenbond of confederatie. Dat proces zou niet eenvoudig zijn, want eerst zouden alle staten onafhankelijk moeten worden. Zijn verkiezingsdeelname en uitroepen van de Catalaanse staat lukten niet, maar zijn politiek, cultureel en theoretisch werk vormden wel een basis voor het Catalaans nationalisme.

In 1879 werd de persvrijheid versoepeld. Almirall richtte Diari Català op waarin hij steeds het federaal Catalanisme uitlegt, vooral gericht op zelfbestuur. Dit leidde tot een breuk met de republikeinse federalistische partij. Almirall richtte vervolgens in 1882 het Centre Català op, een politieke vereniging naar voorbeeld van de Verenigde Staten en Zwitserland. In La Catalanisme schrijft Almirall over de grieven waarom zij onafhankelijk bestuur wilden. Catalonië voor de Catalanen. In 1885 legde het Centre Català een ‘Grievenmemorial’ voor aan koning Alfons XII. Dit stuk maakt ook de bourgeoisie in Catalonië bewust van de voordelen van zelfbestuur.

Marcelino Menéndez Pelayo, Cantabrisch intellectueel, waarschuwt voor het gevaar van Almirall als leider. Er zijn voor- en tegenstanders en uiteindelijk splitst en sluit het Centre Català in 1894. Maar het Catalanisme stond wel in de steigers voordat Spanje in 1898 koloniën verloor.

Enric Prat de la Riba bouwt voort op het werk van Almirall. Hij spreekt van Catalonië als natie, maar nooit van separatisme. Spanje beschouwt hij niet als staat maar als naam van een geografische indeling zoals bijvoorbeeld Europa. Nationaliteit heeft voor hem niet te maken met raciale homogeniteit; beschaving staat boven ras en vormt een volk, zoals bij de oude Grieken. Taal is de kerneigenschap van een volk, de uitdrukking van een volksgeest.

In 1901 richtte Prat de Lliga regionalista op. Van 1914 tot 1917 was hij voorzitter van de Mancomunidad Catalunya, een eerste voorzichtige vorm van decentraal bestuur waarbij gemeenten administratieve samenwerkingsverbanden kunnen aangaan.

Francesc Cambó was mede-oprichter van de Lliga Regionalista. Hij zat in 1907 als catalaans vertegenwoordiger in het Spaanse parlement en werd later voorzitter van de Lliga. In 1919 maakte de Lliga onder zijn leiding een project voor zelfbestuur dat werd goedgekeurd door de mancomunidad. Het zou behandeld worden in het Spaanse parlement, maar rellen van anarchisten in Barcelona vroegen veel aandacht en het stuk verdween in de koelkast. Nadat Primo de Rivera was aangesteld door Alfons XIII om orde op zaken te stellen werd de mancomunidad ontbonden. Combó steunde later Franco.

Intussen werd er flink gevochten door het Spaanse leger – de Afrikanisten – in de Tweede Afrika-oorlog. Spanje was dit keer op verovering in Noord-Marokko. Tijdens de Eerste Afrika-oorlog in 1859 moesten Ceuta en Melilla verdedigd worden voor aanvallen vanuit het Rifgebergte en was er steun vanuit Baskenland en Catalonië omdat daar de Carlisten heersten. Nu was er juist veel verzet tegen het offeren van vele jonge levens aan de oorlog dat onder leiding van socialisten en anarchisten uitliep op ‘semana trágica’, volkswoede gericht op kerkelijke doelwitten. De repressie was sterk, vijf werden ter dood veroordeeld waaronder de pedagoog en onderwijshervormer – gericht op emancipatie van het individu – Francesc Ferrer i Guardia , die later meerdere standbeelden kreeg binnen en buiten Spanje.

In 1909 leidde het leger een grote nederlaag met wel 11.000 doden. Er werd onderzoek ingesteld maar intussen werd er een coup gepleegd en was de eer van het leger hersteld. Primo de Rivera was aan de macht en zette mosterdgas in, waarmee hij in Afrika won. De Afrikanisten die terug kwamen waren ervan overtuigd dat ‘de grootsheid van Spanje werd bedreigd door een onzichtbare vijand, onder andere de Basken en Catalanen.

Francesc Macià richtte in 1922 de Estat Català op, werd uitgezet en keerde later weer terug. In 1931 ging Estat samen met de Catalaanse republikeinse partij en vormden zij Esquerra Republicana de Catalunya. Hij riep de Catalaanse republiek uit maar dat mislukte; Hij werd wel president van de autonome regio onder de Tweede Republiek. Na zijn overlijden in 1933 werd hij opgevolgd door Lluis Companys. Een landbouwhervorming in Catalunya werd afgekeurd door het grondwettelijk hof maar Catalunya kwam met een licht aangepast en zette dit door. Dit leidde tot een crisis. In 1934 riep Companys de Catalaanse republiek uit maar dit leidde slechts tot het opheffen van de autonome staat van Catalonië en opsluiting van Companys. In 1936 na winst van het Volksfront werd hem amnestie verleend en keerde hij terug naar Catalonië. Maar na de oorlog ging hij naar Frankrijk, waar de gestapo hem oppakte en uitleverde aan het Franco-regime. In 1940 werd hij gefusilleerd.

Het Franco-regime onderwijst dat de Catalaanse taal niet bestaat en dat het Baskisch een armzalig dialect is. Vanaf de jaren ‘60  speelt taal weer een grote rol in de Catalaanse strijd tegen het Franco-regime. Er komen allerlei Catalaanse singer-songwriters. Zingen in de taal is een verzetsdaad op zich, onafhankelijk van de boodschap.. Meerdere kunstenaars worden verbannen of krijgen een zangverbod.Een kandidaat voor het Eurovisiesongfestival die enkele dagen voor het festival aangeeft dat hij in het Catalaans zal zingen, wordt last-minute vervangen.

Het Andalusisch ideaal

Blas Infante, geboren in 1885, was notaris in Sevilla die getroffen werd door het lot van de dagloners. In 1916 richtte hij het Andalusisch Regionale Centrum op. Granada moest wederopstaan om te herstellen van eeuwen van schijn-geschiedenis sinds 1492. Hij was niet separatistisch maar voorstander van politiek zelfbestuur naar voorbeeld van de Griekse stadstaten, een mix van ideologieën die aansluit op de ideeën van Pi i Margell.

Na uitroepen van de Tweede Republiek riep hij de regio’s op om Statuten van Zelfbestuur uit te werken die zouden leiden tot een Spaanse Statenbond. Maar de lang gekoloniseerde Andalusiers vereenzelvigden zich met Castilië en hadden weinig bewustzijn van een etnische eigenheid. Noord-Spanjaarden zagen de Andalusiërs als Moren, iets waar ze volgens Infante trots op moeten zijn, net als op de bloedvermenging en de eigen ‘volksaard’.

Later wordt Infante radicaler en presenteert hij de Morisk – een ‘harmonische synthese van tegengestelde rassen’ – als de oorspronkelijke Andalusier en de jornalero of dagloner als afstammeling. De ‘Reconquista’ was in deze lezing eigenlijk een ‘Conquista’ die de oorspronkelijke Morisk zijn land afpakte. Dat land was nu in handen van de ‘vreemde’ bezetter, de afstammelingen van de Castiliaanse veroveraars, señoritos die het oorspronkelijke volk uitbuiten. De veelvuldige uitzetting van Andalusiërs had ervoor gezorgd dat er wereldwijd zo’n 300 miljoen afstammelingen zouden zijn van verbannen Andalusiërs. Het andalusisme moest de diaspora verenigen tegen Noord-Europa.

Andalusië werd dus gezien als tegengesteld aan Noord-Europa; zeker in de tijd van het groeiend facisme in Duitsland werd Andalusie als tegenpool afgetekend. De Andalusische identiteit staat open voor iedereen. De Andalusische identiteit hangt voor Infante ook niet samen met één religie maar is vrijzinnig. Volgens Infante willen Noord-Europeanen niet graag toegeven dat de moren al in de 13e eeuw een beschavingsniveau kenden dat zij zelf pas in de 18e eeuw bereikten. Het feit dat het om een concurrerend geloof ging zou ervoor zorgen dat de Noord-Europeanen zich niet wilden verdiepen in de moorse cultuur. Infante ging zich steeds meer verdiepen in de islam en zou volgens geruchten het islamisme willen herintroduceren in Portugal. andalusisten uit Granada waren daar niet happig op. Infante pleit voor de Islamitische vorm ‘Oemma’, ‘een spontane confederatie van vrije volkeren’.

Tijdens de dictatuur van Primo de Rivera (1923-1929) sloten de Regionale Centra, in 1931 deden de Andalusisten samen met de republikeinen mee aan de verkiezingen maar dat mislukte, evenals in 1934. In 1936 werd gewerkt aan een statuut voor zelfbestuur. In tegenstelling tot andere regio’s werd dit statuut niet goedgekeurd voordat de burgeroorlog startte, omdat de behandeling later gepland stond. Infante wordt doorgeschoten door falangisten, zo’n vier jaar later volgt zijn doodvonnis. In 1975 volgde (deels) eerherstel.

Onder Franco bekeren veel mensen zich uit verzet tot de Islam (neo-conversos); veel van hen trekken naar Andalusië.Eind jaren ‘80 waren er verschillende Andalusisch-Islamistische groeperingen waaronder Liberación Andaluza. Zij pleitten voor afsplitsing van Spanje en draaien het oud-christelik ‘zuiverheidsideaal’ om: de oorspronkelijke Andalusier was gebaseerd op Islamisme en unitarisme: het geloof in de eenheid van God. In de achtste eeuw had de Andalusier zich spontaan bekeerd tot de Islam vanwege de affiniteit van de Andalusische volksaard met de Islam. De Andalusische identiteit had moorse wortels en de islam als essentieel ingredient en was daarmee onvereenigbaar met de Spaanse identiteit. Spanjaarden zijn matamoros en Andalusiërs werden nooit overtuigd christenen. Na de Reconquista werd Andalusie niet volledig ontvolkt en herbevolkt zoals in andere delen, maar bleef de autochtone bevolking ingezet worden als arbeiders voor de noordelijke kolonisten.

In het Capitulatieverdrag van 1492 kreeg de Andalusische bevolking het recht om de eigen taal, cultuur en godsdienst te behouden. In een latere uitwerking van Liberación Andaluza wordt hierbij gepleit voor een terugkeer naar islamitische rechtspraak, afschaffing van het bankwezen en een eigen erfenisrecht en belastingstelsel. Grond moest worden teruggegeven, Arabisch zou de officiële taal worden naast het Castiliaans en de diaspora moest Spaanse burgerrechten krijgen. Pluralisme, openheid en verdraagzaamheid waren kenmerkend voor de islam, in tegenstelling tot het racisme van de noorderlingen dat voortkwam uit de joods-christelijke traditie. In 1989 hief de leider de Liberación Andaluza op omdat de tijd niet rijp zou zijn.

Een aantal grote historici was het niet eens met de idee van een Andalusische etniciteit op basis van Moorse en islamitische identiteit. Zo wees Sánchez-Albornoz er op dat er juist wel herbevolking heeft plaatsgevonden en dat de huidige Andalusier dus afstamt van de Castilianen, en antisemitisme is volgens hem de kern van de Spaanse identiteit. Zonder de Reconquista zou het volgens hem slecht zijn afgelopen met Andalusië, gezien de wreedheden en andere negatieve kenmerken van de islamitische cultuur. De christelijke cultuur en islamitische hebben volgens hem geen enkel raakvlak, waardoor het onmogelijk zou zijn om zowel moors/joods als christelijk/Europees te zijn. De islamitische periode zou gezien moeten worden als een ongelukkig intermezzo en contact met de islam moet vermeden worden. Maar voor de Andalusiërs is dit juist wat hen onderscheidt en waarmee ze zich kunnen afzetten, en dus omarmen ze Al-Ándalus. De historicus Antonio Dominguez Ortiz beweert dat de bewustwording van Andalusiërs slecht werd veroorzaakt door een economische crisis na de dood van Franco. Er heeft ook volgens hem wel herbevolking plaatsgevonden maar deze was niet volledig en gezien de culturele overblijfselen uit de tijd worden volgens hem verklaard doordat de islamitische cultuur zeer sterk was. Hij staat ook open voor toenadering tot deze cultuur. De historicus José Acosta Sánchez sympathiseerde met het werk van Infante en gaf aan dat het Andalusisch nationalisme verzwakt werd doordat het in de geschiedenis van Castilië geïntegreerd werd na de Reconquista. Hij vormt het begrip Andalusiër om van etnische categorie naar sociale klasse. Zo krijgt de nationalistische strijd de kenmerken van een klassenstrijd.

Ceuta, een Spaanse stad op de grens met de islam

Ceuta, tegen Marokko aan, was ooit onderdeel van het Romeinse rijk en kwam daarna samen met het Iberisch schiereiland onder bewind van de Visigoten. Het kwam in de zevende eeuw onder Arabische invloedssfeer. Portugal veroverde het in 1415. Nadat de Portugese troonprins Sebastián omkwam bij een veldslag, kwam Portugal na een opvolgingsstrijd de Spaanse koning Filips II op de Portugese troon, inclusief overzeese gebieden. In 1640 rukte Portugal zich weer los, maar Ceuta bleef trouw aan de Spaanse vorst.

Er woont een mix aan religieus-etnische categorieën, in totaal zo’n 85.000 personen. Economisch gaat het zeer slecht en er is een grote militaire aanwezigheid. Christenen wonen in het centrum, moslims aan de grens met Marokko. Er is een breed overgangsgebied en een groot wantrouwen ten opzichte van elkaar; men betreedt in principe elkaars gebied niet. De christelijke inwoners zien zichzelf als bewaker van de christelijk-islamitishe grens en redeneert vanuit ‘vrees voor een invasie’. Spaans nationalisme is sterk aanwezig, gevoed door de historische rol bij de invasie die leidde tot de Burgeroorlog.

Sinds de grondwet van 1978 gold de wet van Gewestelijke Autonomie. Men dacht dat Baskenland, Catalonië en Galicië dit zouden gebruiken maar het bleek te leiden tot een proces van decentralisering over het hele grondgebied. Er hebben zich 17 autonome gewesten gevormd tussen 1978 en 1983. In 1981 definieerde Andalusie zich als nationaliteit en definieerde hun grenzen aan de noordkant van de Middellandse Zee, dus zónder Ceuta en Melilla die eerder wel bij de Andalusische provincies Cádiz en Málaga hoorden. In 1981 wilden zij daarom ook een eigen Autonoom Gewest oprichten, maar dit werd niet erkend. Wel kregen zij in 1995 een stedelijk autonoom statuut. In Spanje is echter de gedecentraliseerde structuur van autonome gewesten de politieke norm en Ceuta en Melilla voelen dit als pijnpunt. Dit kan marokkanen die pleiten voor ‘dekolonisatie’ in de hand spelen en verklaart waarom de christenen in deze steden zo sterk hangen aan een christelijke uitstraling. Men vindt zich in Ceuta Spaanser dan Spaans, maar op het vasteland wordt iemand uit Ceuta gezien als Moor.

In juli 1985 vaardigde Spanje een nieuwe Wet op de Vreemdelingen uit in aanloop naar de toetreding tot de Europese Gemeenschap in 1986. In deze wet werd bepaald dat sommige categorieën vreemdelingen een voorkeursbehandeling konden krijgen gezien hun culturele affiniteit, zoals mensen uit de oude koloniën, Portugezen of Sefardische joden. Maar moslims en Marokkanen werden niet genoemd. De wet werd als discriminerend ervaren en lokte veel protest uit, vooral bij de moslimbevolking van Ceuta en Melilla die vreesden voor hun niet-geregistreerde verblijf op Spaanse bodem. De invoering van de wet werd uitgesteld, leefgebied van moslims in de twee steden werd verbeterd en de naturalisatieprocedure werd versoepeld. Maar toen klaagden de christenen. Er kwam een volkstelling en geruzie over hoe groot het aandeel moslims precies was. En er volgt een strijd om inworteling of arraigo: De christenen benadrukten graag dat de moslimoverheersing slechts een tijdelijke periode in de geschiedenis was geweest. De moslims beweerden juist dat zij al eeuwen in Ceuta gevestigd waren en claimen dat de Spaanse aanwezigheid in Melilla onrechtvaardig is. De islam werd in 1989 erkend als religie met erkende inworteling in Spanje, waardoor moslims van Ceuta een grondwettelijk kader hebben voor hun streven naar bescherming van hun religieus-culturele eigenheid.

Ceuta benadrukt de Spaanse onlosmakelijke eenheid en definieert zichzelf als integraal onderdeel daarvan. Zij zien Spanje nog als een etnisch geheel, niet zozeer als een historisch gegroeide politieke realiteit. Bovendien heeft Ceuta nadat Portugal zich in 1640 losmaakte van de Spaanse kroon er – als enige Spaanse regio –  bewust voor gekozen om bij Spanje te blijven op basis van een etnische affiniteit. Het bewustzijn van de Reconquista is groot en steeds opnieuw wordt veel nadruk gelegd op de christelijke identiteit. Tot 1860 mochten moslims en joden alleen gedurende de werkdag tussen zonsopgang en zonsondergang in de stad verblijven. ‘s Nachts mochten alleen christenen hier zijn. Er wordt nog steeds twee keer per dag een kanonschot afgeschoten om hieraan te herinneren. De patroon van de stad is María de África, een soort Morendoder. Tot 1983 had de stad een militair bestuur. Cultuur in Ceuta is militair en/of christelijk en militairen, kerk en burgerleven zijn sterk vermengd. Het vreemdelingenlegioen staat voor patriottisme en haat voor de Moor. Regelmatig worden moslims gemolesteerd door het legioen, met meer dan eens dodelijke slachtoffers. In de stad zie je alleen christelijke symbolen en straatnamen waaronder het gedenkteken van de overtocht van nationale troepen in 1936; de islamitische elementen worden ontkend of ‘vergeten’.

Op het Spaanse vasteland beschouwt men Ceuta als overblijfsel van het religieus-etnische nationalisme en ziet men de hededaagse çonvivencia’ als vorm van apartheid. In een poging om van dit slechte imago af te komen proberen de christenen met de moslims te komen tot een gezamenlijke definitie van de ‘traditionele convivencia’ en is het respect voor culturele diversiteit sinds 1995 verankerd in het Autonoom Statuut van Ceuta. Volgens de christenen is voor ‘convivencia’ een bepaalde mate van segregatie nodig en is integratie tussen moslims en christenen bovendien onmogelijk gezien de godsdienstkloof. Christenen in Ceuta zien de islamitische beschaving als gesloten en stilstaand en waarschuwen voor oppervlakkige europeanisering van moslims. Ook moslims in Ceuta zijn wantrouwig en vinden het problematisch dat de Spaanse staat nog helemaal gebaseerd is op christelijke structuren. Moslims moeten zich in het openbaar schikken naar de christelijke norm en hierdoor een dubbelleven leiden. De moslims in Ceuta pleiten voor juridische integratie. Volgens de christenen zijn de huidige machtsverhoudingen van belang voor een vreedzame convivencia. Op individueel vlak zijn vriendschappen mogelijk maar een collectief wantrouwen tegen moslims wordt gezien als noodzakelijk om een nieuwe ‘moslimoverheersing’ te voorkomen.

Het aantal moslims in Ceuta neemt toe door zowel natuurlijke aangroei als immigratie vanuit Marokko (‘la marcha de la tortuga’), terwijl de christelijke bevolking stagneert of afneemt door emigratie naar het vasteland. Marokko zou het herstel van het oude al-Ándalus ambiëren. In dat licht worden Ceuta en Melilla als strategische bufferzones gezien. Moslims in Ceuta pleiten voor het recht op eigen taal, een beperkte vorm van eigen rechtspraak en het recht op onderwijs aangepast aan de eigen gemeenschap. Christenen waarschuwen dat dit een terugkeer zou betekenen naar middeleeuwse toestanden.

1992 als keerpunt

Over de ondeelbaarheid van de Spaanse natie

De Spaanse natievorming is eeuwenlang gebaseerd geweest op uitsluiting. Eerst op etnisch-religieuze en later op ideologische gronden. Telkens waren er ‘vreemden’ die ‘geamputeerd’ moesten worden, zoals bijvoorbeeld de Morisken. Maar tegen de 19e eeuw was er een ‘liberaal gezwel’ dat de nationale identiteit zou bedreigen. In 1936 sprak Franco van het leger als een chirurg die een zware operatie uitvoert. Na de dood van Franco tijdens de Transición naar democratie bleef in eerste instantie de volledige Franco-regering aan de macht onder koning Juan Carlos I. De krant El País werd geboren. Zij waren sceptisch ten opzichte van een hervormingsproces dat in handen van de Franco-gezinden zou liggen. De koning stelde Adolfo Suárez, een jonge minister van het Franco-regime aan als nieuwe premier en de Wet op Politieke Hervorming werd goedgekeurd en leidde via omvorming ‘de la ley a la ley’ tot de grondwet van 1978.

Al in 1977 werd een Amnestiewet, el ‘Pacto del Olvido’ aangenomen met een grote meerderheid van stemmen; alleen de partij van Franco-gezinden deed niet mee. Volgens Amnesty International en het mensenrechtencomité van de VN is deze wet niet verenigbaar met het internationaal recht. De bedoeling was om Baskische en Catalaanse gevangenen en ballingen hun vrijheid terug te geven maar werd aangewend om medeplichtigen van de Franco-dictatuur van vervolging vrij te waren. In 2017 werd deze wet dan ook verdedigd door het rechtse Spanje.

Aan het eind van de koude oorlog lieten de Verenigde Staten dictators vallen, ook in Latijns-Amerika. Joegoslavië viel uiteen. Spanje zag haar Transición als mogelijk exportproduct. Politicoloog Manuel Alcántara noemde de manier van Spanje ‘transitionele transitie’. Daarin wordt gezocht naar gerechtigheid, waardigheid en waarheid ten behoeve van verzoening tussen verdachte en slachtoffer. Waarheidscommissies zijn een belangrijk instrument en werden ingezet in Argentinië (1983; met het rapport Nunca más over de dodenvluchten door Operatie Condor) en Chili (1991) en later Zuid-Afrika (1995). De Spaanse onderzoeksrechter vaardigde in 1988 een internationaal aanhoudingsbevel uit tegen Pinochet. In 2006 startte hij een onderzoek naar misdaden tegen de menselijkheid in de Spaanse burgeroorlog. Op basis van de Amnestiewet uit 1977 werd hij onbevoegd verklaard en in 2012 werd hij uit zijn ambt gezet. De fascistische partij Falange bevond zich onder zijn aanklagers. Hij heeft nu een stichting FIBGAR (Fundación Internacional Baltasar Garzón) en steunt daarmee slachtoffers van kinderroof, waarbij 40.000 kinderen werden afgenomen en ondergebracht bij christelijke gezinnen om loyaal aan het regime te worden opgevoed. De kinderroof ging door tot 1992, het jaar waarin dit als misdrijf werd bestempeld en de omvang kwam pas aan het licht naar aanleiding van een Catalaanse documentaire. Spanje blijft de Amnestiewet voorrang geven boven internationaal recht uit angst voor een breuk in de convivencia. Er is juist géén sprake van transitionele justitie. Convivencia is ook in de huidige monarchie nog een codewoord voor politieke stabiliteit. Er worden prijzen uitgereikt en bijeenkomsten georganiseerd in het teken van convivencia. De term wordt hierbij steeds meer gekaapt door traditionalistisch Spaans-nationalisme, de motor achter onverdraagzaamheid.

In 1992 was er de viering van ‘vijfhonderd jaar ontdekking van Amerika’, de Olympische Spelen in Barcelona en de Wereldexpo in Sevilla. Er werden steeds meer samenwerkingsverbanden gesloten met erkende godsdiensten. In Madrid werd in 1992 de Grote Moskee geopend, de grootste van Europa, betaald door Saudi Arabië. In Sevilla werd een Monument van Verdraagzaamheid ingehuldigd ter nagedachtenis aan de joodse slachtoffers van de Inquisitie. De Sefardische joden bleven ook na verdrijving Spaans spreken, geen Jiddisch. In 1990 kende Spanje de Prins van Asturië-prijs toe aan de sefardische joden vanwege hun zorgvuldige omgang met de Spaanse cultuur en taal en met een uitnodiging om terug te keren. In 2010 werd voorgesteld om de prijs uit te reiken aan de afstammelingen van Morisken maar dat gebeurde niet omdat ‘de Moriskencultuur ook in Spanje zelf verder leefde’. De sleutel van de Spaanse woning die door generaties is bewaard, komt altijd terug in de discussie over herinnering aan joodse of Moorse bannelingen. In 2015 toen een groep Sefarden de spaanse nationaliteit kreeg. In 2002, 2006 en 2015 werd een verzocht voor historisch herstel van verdreven Morisken en andalusíes maar zij zouden ‘niet de identiteitskenmerken hebben behouden van hun Spaanse origine’. In de praktijk is dit wel zo, bijvoorbeeld in Maghreb – in Marokko, Algerije en Tunesië – zijn vele Andalusische gemeenschappen.

In 2000 werd het eerste massagraf van de Spaanse Burgeroorlog blootgelegd. Burgers startten een Asociación para la Recuperación de la Memoria Histórica. In 2007 leidde de roep om het collectief stilzwijgen te doorbreken tot de Ley de la Memoria Histórica de España en daarmee onder andere tot het verwijderen van symbolen uit de tijd van de dictatuur en het recht op de Spaanse nationaliteit voor kinderen en kleinkinderen van Spanjaarden die tussen 1936 en 1955 in ballingschap waren gegaan.

Sinds 2010 – dus 400 jaar na de grootschalige uitzetting van Morisken – zijn er op meerdere plaatsen herdenkingen in de vorm van feesten, wandelpaden, monumenten etc. In 2009 en 2010 werd de uitwijzing van 300.000 Morisken voor het eerst groots herdacht en pas sinds de jaren ‘90 is moriscología een volwaardige specialisatie binnen de Spaanse geschiedschrijving. In 2010 werd in het dorp Ascó een symposium georganiseerd ter nagedachtenis aan de deportatie van Morisken, waarbij ook duidelijk werd ingezet op normaal taalgebruik en interactie met de huidige bewoners. Die waren echter opgegroeid in de geest van het Spaans-nationalionalisme en vonden het niet meer dan normaal dat de afstammelingen van de Moren die het schiereiland waren binnengevallen waren uitgezet. Tegenwoordig zijn er allerlei toeristische activiteiten en andere festiviteiten die de uitzetting van de Morisken herdenkt, onder andere feesten die lijken op die van de Moros y Cristianos in zuid-oost-Spanje. Ook in Gea de Albarracín (Teruel), Hornachos en de Ricote-vallei (Murcia) worden de uitzettingen herdacht.

Tijdens de Burgeroorlog vluchtten velen die als ‘rood’ waren aangemerkt. Bij terugkeer werden zij vaak alsnog opgepakt en verdwenen zij, of zij werden overgebracht naar een concentratiekamp, bijvoorbeeld bij Castuera, een van de 296 ontdekte kampen. Alleen al in dit kamp werden in 1939-1940 15.000-20.000 mensen gevangen gehouden. Het kamp bij Castuera is uitgeroepen tot cultureel erfgoed maar je ziet er niets van. Er is een enorm zonnepanelenpark neergezet.

Naamgeving was in Spanje iets waar de staat zich mee bemoeit ten behoeve van natievorming. Een naam moest ‘beantwoorden aan de religieus-etnische identiteit’ of casta. Veel bekeerlingen moesten een nieuwe naam kiezen. Veel Morisken maakten gebruik van een dubbele naam. Sommige namen klinken Spaans maar zijn herkenbaar als ‘bekeerlingen-naam’. Tijdens het Franco-regime werd weer extra veel nadruk gelegd op een christelijke naam. Bij het doopsel werd de naam gegeven en het Spaanse staatsburgerschap toegekend; burgerlijke registers werden weer afgeschaft. Toevoeging van het Franco-regime: de naam mocht geen Baskische of Catalaanse variant zijn want men moest Castiliaans spreken. Wie een naam in de eigen taal gebruikte, werd gezien als separatist. Met de grondwet van 1978 werd het weer mogelijk om zelf namen te kiezen. Sefarden, Morisken en andalusíes zoeken naar ingangen om hun Spaanse herkomst te bewijzen en de lijst van aan Spanje gelieerde namen groeit. Bewijs van een Spaanse herkomst gaf voor Sefarden volgens de nieuwe wet toegang tot de Spaanse nationaliteit.

Nieuwe Spanjaarden

In 1986 trad Spanje toe tot de Europese Gemeenschap. Nadat in 1992 het Verdrag van Maastricht was ondertekend, werden de emigranten uit de Franco-periode Europees burger. Daarmee waren zij geen migranten meer. Migrantencentra in Europa sloten hun deuren of werden omgevormd tot culturele centra.

Spanje kende op dat moment zelf nog weinig immigratie. Dat veranderde snel en binnen tien jaar waren er veel immigranten uit voornamelijk Latijns-Amerika, Marokko, Sub-Saharaans-Afrika, Roemenië en Italië. Spanje had opnieuw een grote moslimbevolking, veelal afkomstig uit het rif-gebergte, dat tot 1956 onder Spaans protectoraat stond. Er zijn ook andalusíes bij. Ook historisch (Al-Ándalus), en cultureel (mediterraans, populairiteit van Latijns-Amerikaanse telenovela’s in Marokko) vinden Marokkanen makkelijk aansluiting. Met de economische crisis in 2008 vertrokken grote groepen Spaanse Marokkanen naar Noord-Europa. De Spaanse taal wordt levend gehouden in deze groepen.

In theorie worden moslims gediscrimineerd in Spanje, maar weinigen zeggen dit zelf te ervaren. Dit sluit aan bij de idee dat er wel sprake is van collectieve beeldvorming van de Spaanse identiteit als anti-islam maar dat deze zich niet hoeft te uiten bij individuaal intermenselijk contact. Een aantal twistpunten komt vaak terug. De mezquita-kathedraal van Córdoba, moeten hier ook islamitische erediensten gehouden kunnen worden? Wat is een ‘correcte’ naam voor dit gebouw? Moeten symbolen waarop matamoros staan afgebeeld blijven bestaan? Zou ook  het Arabisch en/of Berbers erkend worden als co-officiële taal naast Castiliaans? Ook is er – ook internationaal – steeds meer aandacht voor hybridisering van de bevolking. Métissage of bloedvermenging – het volk als smeltkroes van beschavingen – wordt steeds meer als een eervol alternatief gezien voor het ideaal van etnische, oud-christelijke zuiverheid. In het hervormde Autonomiestatuut van Andalusië uit 2007 wordt de identiteit van de regio gedefinieerd als een eeuwenoude kruisbestuiving tussen volkeren en beschavingen, een synthese van normen en waarden, een brug tussen Europa en Afrika, grensgebied van de dialoog tussen Noord en Zuid. Deze erkenning van de mestiezen-identiteit sluit aan bij de ideeën van Blas Infante.

De grondwet van 1978 is duidelijk een compromis-tekst met vage onderdelen vanwege het zoeken naar consensus. Zo garandeert de wet godsdienstvrijheid en bepaalt deze dat geen enkele godsdienst tot staatsgodsdienst kan worden verheven, maar staat er ook in dat de Staat ‘samenwerkingsverbanden zal onderhouden met de katholieke kerk en andere godsdiensten’.

De Spaanse staat had tijdens het Franco-regime een overeenkomst (concordaat) met het Vaticaan. De kerk had daarmee allerlei voorrechten, vooral in het onderwijs, maar Franco mocht in ruil daarvoor bisschoppen voordragen, handig in Catalonië en Baskenland waar de lagere clerus vaak vóór de regio was. In 1979 werd dit concordaat afgeschaft. De kerk werd financieel geraakt, maar de overheid bedacht een overgangsperiode en een eenvoudige manier voor burgers om bij te dragen: op het belastingformulier kunnen zijn aangeven of zij 0,7% van hun belastinggeld exclusief aan de Kerk willen afstaan. Zo’n 20% doet dit. Het kruisbeeld verdween uit de klaslokalen. Het aantal mensen dat zichzelf christen noemt neemt in Spanje heel hard af, harder dan in de meeste andere landen. Toch blijft religie een belangrijke component van de nationale identiteit. Er wordt tegengas gegeven door meer verzoeken tot uitschrijving maar in Spanje heeft de Kerk gelijk gekregen dat zij dit niet hoeven uit te voeren omdat het kerkelijk-juridische standpunt is dat wie eenmaal gedoopt is zich niet van deze identiteit kan ontdoen (terwijl het voorheen onvoldoende was om volledig als christelijk te worden beschouwd, en de Inquisitie en zuiverheids-statuten eeuwenlang namen van afvalligen in het collectief geheugen van Spanjaarden hebben geprent. De Kerk mengt zich nog steeds in allerlei politieke kwesties. De eenheid van Spanje is volgens conservatieve hooggeplaatste geestelijken een ‘morele waarde’. Bisschoppen en kardinalen laten dit terugkomen in hun toespraken. Hoewel de ontkerkelijking aanhoudt, blijft wel het stereotiepe beeld van de Moor overeind als bevolkingsgroep die weerstand biedt tegen integratie in de Spaanse samenleving. In vele nationale en regionale tradities wordt herinnerd aan de historische tegenstellingen, bijvoorbeeld Moros y Cristianos. In de stad Valencia is dit feest afgeschaft; eerder werd al de verbranding van de Mohamed-pop uit het feest-protocol geschrapt.

Aan het eind van de 19e eeuw was er flinke industrialisatie in Baskenland en Catalonië. Veel Spanjaarden trokken naar deze streken voor werk. De regionale nationaliteit werd daarmee versterkt. Ook in de jaren ‘60 en ‘70 volgde een tweede binnenlandse migratiegolf. In de jaren ‘90 een internationale golf vanuit Afrika, Latijns-Amerika en Oost-Europa. Met deze laatste immigratiegolf is de binnenlandse migrant zich meer gaan identificeren met zijn nieuwe omgeving. Zij spreken vaak de lokale taal en zijn vertegenwoordigd in de lokale politieke partijen, ook die voor lokale belangen. Zij beschouwen hun integratie als geslaagd. Ook buitenlandse migranten vinden hun weg. Immigranten worden niet langer als gevaar gezien voor de Baskische of Catalaanse identiteit. In de verhouding tot de centrale overheid is nu de roep om zelfbestuur overheersend. Sinds 1979 geldt een inclusieve definitie van de Catalaanse identiteit: ‘wie woont en werkt in Catalonië en deze identiteit omarmt’ kan zich als Catalaan beschouwen. Steeds meer Catalanen beschouwen zich eerst Catalaan en pas daarna Spanjaard. De meerderheid vindt dat Catalonië onvoldoende autonomie heeft verworven. Ook de groep voorstanders van onafhankelijkheid is gegroeid tussen 2006 en 2019. Basken identificeren zich ook steeds meer als Bask, gecombineerd met een Spaanse identiteit. Het politieke toekomstbeeld voor Baskenland is verdeeld, voor allerlei vormen zijn aanzienlijke groepen voorstanders.

Bloed of wet? Een valse tegenstelling

Etnische identificatie op basis van gemeenschappelijke afstamming is iets dat steeds tot discussie kan leiden in Spanje en dat academici, burgers en politiek ideologen bezighoudt. Onderzoek naar bloedlijnen, zuiverheid en vermenging wordt ingezet in onderzoek naar conquista, reconquista en de gevolgen voor de etnische samenstelling van de bevolking van Spanje. De Kerk heeft altijd het Spaans-nationalistische oud-christelijke zuiverheids-ideaal gesteund en bisschoppen en kardinalen spreken zich nog steeds openlijk uit voor ‘de sacrale eenheid van Spanje’. De abt van het klooster was fel tegen het verwijderen van de stoffelijke resten van Franco uit de Valle de los Caídos.

Sinds de Balkanoorlog neemt volgens historici de kans op een heropleving van het etnisch nationalisme in Europa toe, waarbij geboorte en afstamming de identiteit bepalen. Na de val van de Berlijnse muur leek een nadruk op het nationalisme geen verstandige route om de twee Duitslanden te herenigen, gezien de recente geschiedenis. Een burgerlijk patriottisme gebaseerd op solidariteit met de grondwet leek een geschikt alternatief. En niet alleen voor de hereniging van Duitsland maar later ook voor de ontwikkelingen rond de Europese grondwet. 

Binnen Spanje ervaren veel mensen een overlap tussen het etnisch en het burgerlijk nationalisme; beide worden niet gezien als vrije keuze. Regionalisten en progressieve Spanjaarden spreken vaak van de Spaanse Staat om zich te distantiëren van Spanje, een woord met een etnisch-nationalistische lading. In de Spaanse grondwet wordt  het woord natie niet gedefinieerd. Na de Franse Revolutie kwam ook in Spanje de term soevereine burger op, met de idee dat mensen vrij en met gelijke rechten geboren waren. Inmiddels waren er in Spanje na alle ‘zuiveringen’ slechts cristianos de nación overgebleven en vond men de term soevereine burger daarom naadloos aansluiten bij de Spaanse situatie. Het Spaanse nationalisme komt mede hierdoor moeilijk los van de etnische ondertoon. In Spanje zijn juist ultra-nationalisten fanatieke verdedigers van de grondwet met hevig verzet tegen hervorming.

In de negentiende eeuw werd Latijns-Amerika onafhankelijk van Spanje. Natievorming was moeilijk, onder andere vanwege de sterk heterogene bevolkingssamenstelling. In het begin van de 20e eeuw kwam in Europa juist steeds meer nadruk op rassen-doctrines, onder andere in het nationaal-socialistische Duitsland. Latijns-Amerika zocht naar alternatieve modellen. In Mexico hechtte men juist aan métissage, zij zagen zichzelf als ‘het vijfde ras’, een mengvorm van de andere rassen. Cuba legde de nadruk op wederzijdse aanpassing van verschillende culturen. Toch kwam discriminatie en achterstelling van de inheemse bevolking veelvuldig voor, evenals geweld tegen deze groepen. In Guatemala volgde een burgeroorlog, in Ecuador opstanden tegen het neo-liberalisme, waarbij men een grondwetshervorming met erkenning van de inheemse bevolking eiste. Tegenwoordig erkennen de meeste Zuid-Amerikaanse landen het multinationale karakter van de staat, ‘de staat als natie van naties’.

Podemos ontstond uit linkse protesten tegen het weinige perspectief voor jongeren tijdens de economische crisis en later tegen het feitelijke tweepartijenstelsel van Spanje. In 2020 traden zij toe tot de eerste regeringscoalitie in de recente geschiedenis van Spanje. Deze linkse politieke partijen zien ‘de staat als natie van naties’ als voorbeeld, hoewel de vroegere leiders van PSOE daar anders over denken dan Sanchez.

Wat voorafging aan Catalaanse protesten na 2006: Spanje steunde onder de rechte premier Aznar Amerika in de Irakoorlog. In heel Spanje maar vooral in Catalonië en Baskenland werd er flink geprotesteerd. Er volgde een aanslag in Madrid (Atocha) en Aznar gaf de ETA de schuld. In de hierop volgende verkiezingen kwamen de socialisten weer aan de macht.

In 2006 keurden de Catalanen een hervormd Autonoom Statuut goed, ook in grote meerderheid in het Catalaans parlement na een referendum, maar in Madrid werd het afgekeurd omdat de Catalanen zichzelf als natie definieerden en dat in strijd was met de grondwet. Daarin is slechts plaats voor Spanje als natie, met daarnaast recht op autonomie van ‘nationaliteiten en regio’s’, die verder niet duidelijk gedefinieerd worden. Ook bepalingen in het statuut met betrekking tot de taal (Catalaans als preferente voertaal) zouden ongrondwettelijk zijn en het verzoek tot fiscale autonomie werd afgewezen. De Catalanen gingen massaal de straat op om te protesteren. In Madrid kwam Rajoy van de PP aan de macht en betekende een einde aan de dialoog met Catalonië. In Catalonië ontstond als reactie op de afwijzing van het statuut het burgerplatform Ciutadans de Catalunya waaruit niet veel later de Spaans-nationale partij Cuidadanos (Cs) ontstond. 

Carles Puigdemont kwam aan het hoofd van Catalonië met de verkiezingen van 2015, met een coalitie (Junts pel Sí) van independistas. Op 1 oktober 2017 vond er een volksraadpleging plaats met de vraag of Catalonië een onafhankelijke staat moest worden in de vorm van een republiek. De ETA legde in 2011 juist definitief de wapens neer en ontbond zichzelf in 2018. Als reactie op het referendum van 2017 in Catalonië kwam de nationale partij Ciudadanos (Cs) op. Spanje leverde in het belang van de eenheid een gevecht tegen de vrijwillige afsplitsing van een deel (waar Spanje eerder juist actief onderdelen had ‘weggesnoeid’). Weer werd de beeldspraak van amputatie gebruikt; er werd gesproken van ‘anti-Catalanen’ die de ‘de helft van Catalonië willen amputeren’.

De Spaanse nationaliteit hangt erg aan het chirstendom en via de route van Santiago de Compostela heeft Spanje een christelijke band met Europa. Na de Reconquista werd Spanje steeds fanatieker in het geloof en met instrumenten als de Inquisitie werd de kloof tussen Spanje en Europa groter. Spanje sloot zich af voor ‘vreemde’ ontwikkelingen zoals de Reformatie en de Verlichting. In de rest van Europa werd – als vervolg op de godsdienstoorlogen van de 16e eeuw – deze xenofobie in de media uitvergroot, een verschijnsel dat de historicus Julián Juderías de ‘zwarte legende’ doopte.

Ook nu zijn Spanjaarden nog gevoelig voor om voor Moor of Jood te worden uitgemaakt. In de financiële crisis van 2008 werden Portugal, Italië, Griekenland en Spanje in de internationale media vaak aangeduid als de PIGS-landen. Spanje zag hierin een bewijs dat de zwarte legende nog voortleefde. De verontwaardiging was groot en lokte een reactie uit met veel aandacht voor nationale symbolen als de vlag, Spanje als moeder van 20 naties, zwaard en kruis etc. Een DNA-onderzoek waarbij men géén Spaans DNA aantrof daar waar de Spaanse troepen (veelal huurlingen uit andere landen) hadden gevochten en verkracht werd breed uitgemeten in de media. In Andalusië was de opkomst voor de verkiezingen in 2018 heel klein, onder andere omdat ook PSOE corrupt was gebleken. PSOE werd wel weer de grootste maar VOX kwam groot op en kon met PP regeren. Vox had de campagne ingestoken vanuit El Ejido, een plaats met veel tuinbouw en arbeidsmigranten. De rechtse partijen zijn over het algemeen fel tegenstander van de Wet op Herinnering.

Vox is een partij van de Bask Santiago Abascal Conde. De mede-oprichter José Antonio Ortega Lara die lang gevangen werd gehouden door de ETA. Na zijn bevrijding ontvoerden zij Miguel Angel Blanco en vermoordden hem. Het Spaanse-nationalisme, met Vox als meest radicale stem, heeft volgens de definitie van het ‘fascistisch minimum’ fascistische kenmerken met kenmerken als populistische retoriek rond de wedergeboorte van de natie in etnische zin. Op N-20, 20 november, zijn zowel Franco als Primo de Rivera overleden. Op deze dag komen falangisten bijeen op het Plaza de Oriente in Madrid. In 2018 ging het hier vooral over de Wet op de Historische Herinnering en het verwijderen van Franco uit de Valle de los Caídos – dat in 2019 overigens wel werd uitgevoerd.

In bredere context is er een link met de Génération Identitaire (GI) en andere identitaire bewegingen in westerse landen. De GI werd in 2012 opgericht in Poitiers, de stad waar Karel Martel in 732 het moslimleger versloeg en zo ‘de islamisering van Europa stopte’. PEGIDA in Duitsland is ook een identitaire beweging. Doel van deze bewegingen is een culturele revolutie waarin vaderland, volk, staat, orde en traditie centraal staan. Er wordt gestreefd naar ‘volks-homogene gebieden’: Fransen in Frankrijk, Duitsers in Duitsland, Turken in Turkije etc. Zij beschouwen zichzelf niet als links of rechts, maar identitair. Volgens deze bewegingen staat een joods-christelijk erfgoed centraal in een gedeelde Europese identiteit en strijd tegen de islam.

Op 2 januari wordt in Granada de Dia de la Toma gevierd – de dag van de inname door de katholieke koningen. Linkse intellectuelen vinden dit het herdenken van een genocide. Vox wil juist dat het de officiële feestdag van Andalusië wordt in plaats van 28 februari, de dag van ondertekening van het Autonome Statuut. 

Vox startte de landelijke verkiezingscampagne vanuit Covadonga waar ooit de Reconquista startte. Vox zet in op de drie historische breuklijnen:

  • Etnisch – afkeer voor migranten, muren in Ceuta en Melilla, verzet tegen islamisering
  • Ideologisch – Patriarchaal en conservatief, vrouwonvriendelijk en reactionair
  • Territoriaal – Terugkeer naar het gecentraliseerde unitaire Spanje

Vox gebruikt taal die aansluit bij bestaande angst en hoop: samenwerking tussen linkse partijen noemen zij ‘Frente Popular’ zoals de linkse samenwerking die in 1936 won (Tweede Republiek). Reconquista vinden zij het ‘herwinnen van de eenheid en de vrijheid van het Spaanse volk’.

Latijns-Amerika was eerder dan de meeste Aziatische en Afrikaanse landen al in de 19e eeuw onafhankelijk geworden. De onafhankelijkheidsstrijd werd gevoerd door criollos, rechtstreekse afstammelingen van de kolonisten. Macht en landeigendom bleven in handen van een kleine blanke elite. Dit doorwerken van de machtsstructuren wordt kolonialiteit genoemd. Volgens de antropoloog Ánibal Quijano wordt de kolonialiteit in Latijns-Amerika veroorzaakt door een raciaal denkkader dat kenmerkend is voor de westerse moderniteit.

De ‘500 jaar ontdekking van Amerika’ staat in Latijns-Amerika voor de verdrukking van de inheemse bevolking als gevolg van koloniale structuren. Dekolonialiteit zou inhouden dat deze historische gevolgen erkend worden en de vertekende machtsverhoudingen ontmanteld worden. Ook voor Andalusie kan dekolonialiteit van toepassing zijn. In de discussie wordt soms gesteld dat er geen mosliminvasie geweest is maar dat de autochtone bevolking zelf spontaan een ideologische omwenteling meemaakte. Na 1992 kende iedereen Al-Qaida na een aantal aanslagen. In 2001 was er de aanslag op het WTC, in 2004 was er de aanslag in Madrid. Osama bin Laden benoemde het ‘verlies van Al-Ándalus’. Bij de oprichting van een nieuwe ‘Alliantie van Beschavingen’ sprak Obama over Córdoba als symbool van vreedzaam interreligieus samenleven. Maar hoewel er sprake was van een vorm van vreedzaam samenleven, was deze samenleving gebaseerd op segregatie, ongelijkheid en suprematie van de heersende elite. Deze vorm van samenleven bestond net zo goed in het Ottomaanse rijk. Later was er de utopie van Islamitische Staat die meer leek op een identitaire, homogene natiestaat met één volk, één religie, één wet.

De Spaanse natie in tijden van postwaarheid

De ‘colonne des doods’ door Sevilla en Badajoz is vaak als legende aangeduid, waarmee de werkelijkheid ontkend wordt. Op de plaza de toros van Badajoz zijn duizenden ‘roden’ afgeslacht. Op die plek staat nu een congrescentrum; over de historische feiten wordt niets vermeld. Ook niet op de plaatselijke begraafplaats.

Boeken zoals dit boek uit noord-Europa worden in Spanje vaak bestrijd. De inhoud moet bevooroordeeld zijn want in Noord-Europa lijdt men aan het ‘zwarte legende-complex’. In plaats van een kritische analyse geeft men voorkeur aan de legende. Dit past beter in het collectief geheugen. Een uitleg hierbij is dat het verleden nog niet verwerkt is en het vooral gaat om herinneringen. Herinneringen hebben een relatie met het heden, in tegenstelling tot geschiedenis. Daar hoort ook emotie bij.

In Spanje is er nog relatief veel censuur. Er wordt in elk geval streng ingegrepen op grappen over de tijd van de dictatuur. Ook nu durft men nog niet te kiezen voor het openlijk herdenken van slachtoffers van de dictatuur. Zowel in linkse als in rechtse kringen is men bang om oude wonden open te trekken. De natievorming van Spanje is gepaard gegaan met genocide. Het volk is veel diverser dan wordt erkend. Men leeft in een postwaarheid, een toestand die ook na de Watergate-affaire in de Verenigde Staten van toepassing was. Deze toestand kan omschreven worden als ‘een toestand waarin emotionele en subjectieve overtuigingen meer invloed hebben op de vorming van publieke opinie dan de objectieve feiten’. Emotie en overtuiging laat men bewust zwaarder wegen dan de feiten. Veel boeken die in deze dagen uitkomen voeden de Spaanse trots, meer dan dat ze feitelijk juist zijn. Een voorbeeld van de Koninklijke Academie voor Geschiedenis in Spanje: zij brachten een prijswinnend boek uit met als belangrijkste conclusie dat Spanje altijd een historische constante eenheid was geweest. Eerder weigerden zij al om Franco een dictator te noemen.

Nawoord – Nog even over Galicië

Galicië is een van de drie historische nationaliteiten samen met Catalonië en Baskenland. Vaderland van Franco en Rajoy. Galiciërs staan bekend om hun diplomatieke behendigheid en van het politieke evenwicht. In de verkiezingen van 2019 werden PP en een alliantie tussen de PSOdG en PSOE precies even groot. Vox nul, Bloque Nacional Gallega (BNG) één stem. Op 25 juli, Dia da Patria Galega, zitten in de kathedraal van Compostela de voltallige koninklijke familie, nationale regering, legertop en Kerk hulde te brengen aan Santiago Matamoros. Buiten viert de linkse, internationalistische BNG hun strijd voor zelfbeschikkingsrecht van de Galicische natie.

Extremadura uitgelicht

De etnische ‘zuiveringen’ ten tijde van de Reconquista brachten geen voorspoed in Extremadura. In het noorden van Spanje waren vooral kleine boerderijen waarbij slechts één erfgenaam kon worden aangewezen. Degenen die niet erfden vertrokken, bijvoorbeeld naar Zuid-Amerika. In het zuidwesten van Spanje, en zeker in Extremadura waar zowel ridderorden als adel heersen, is er sprake van grootgrondbezitters. Liberale ontwikkelingen kunnen steeds niet doorgevoerd worden of worden teruggedraaid omdat extreem rechts weer aan de macht komt.  85% van de bevolking bestaat uit dagloners, daarvan is zo’n 80% ongeletterd. De werkloosheid is groot en er is sprake van hongersnood.  Lage adel (hidalgos) uit deze streek vertrekken veelal naar Zuid-Amerika. De arbeiders hebben geen kans tot ontwikkeling. Daardoor zijn van oudsher socialistische, communistische en anarchistische bewegingen sterk vertegenwoordigd in het zuidwesten van Spanje.

In augustus 1991 komen drie generaties Spanjaarden samen in Santa Amalia, Badajoz. Sinds 1936 was er stilzwijgen maar enkele dingen waren bekend. Abuela Candela was ongeletterd. Zij had als jong meisje socialistische sympathieën gedeeld en was later gevlucht voor de komst van de Moren die zochten naar rode kleren in de huizen, werkte in Alicante als huishoudster en keerde na de oorlog terug naar Extremadura, naar de stad Badajoz. Een broer sneuvelde aan het oostfront in Rusland. Zij trouwde met een Portugees met Joods-klinkende naam. Iets verderop woonde een beul uit het Franco-regime. Zij kregen twee zoons met de namen José María en Jesus. Haar man werd ziek en zij ging werken bij een militair Tejero die in 1981 een staatsgreep zou plegen tegen de democratie. Verder is er Señor Julián die tijdens de Franco-periode had gewerkt als houtskoolbrander en gewoond had in een berghut. Hij durfde niets te vertellen, je wist maar nooit of de regering weer van signatuur zou veranderen.Tía Angelita was getrouwd met José María die bij de policía nacional ging en werkte in Baskenland als lijfwacht in burger. Veel van zijn collega’s werden doelwitten van terroristische acties van de ETA. Candela volgde het nieuws op tv om te zien of hem niets overkwam en zag daar voor het eerst een jood, die helemaal geen staart bleek te hebben zoals in de Spaans-nationalistische en kerkelijke beeldvorming. Zus tía Pepa was getrouwd met socialist Tendón, zij hadden zeven kinderen die als dagloner op het land werkten. In 1936 hadden troepen van Franco aan de overkant van het erf hun kamp opgeslagen. Moorse soldaten deden hun gebeden, Tendón had respect. In het huis woonde ook de aangetrouwde Isabel uit ‘rechtse’ familie. Haar oudste dochter werkte op het land, de jongste trouwde met een señorito uit de buurt. Ze kwamen niet buiten een straal van vijftien kilometer van huis.

In de vijftiende eeuw was er de Joodse bekeerling Don Juan de Zúñiga die de Castiliaanse grammatica beschreef, opgedragen aan Isabella van Castilië. Taal was – samen met godsdienst – steeds metgezel van het imperium. Hablar en Cristiano was synoniem aan Hablar Castiliano; Franco maakte hier gretig gebruik van deze slogan bij de onderdrukking in de regionale nationaliteiten. In het dorp Zalamea de la Serena zie je nog een ruïne van het kasteel waar Don Juan de Zúñiga woonde, een plein waar jaarlijks een historisch toneelstuk wordt opgevoerd met banken met data van de grondwetten van Spanje. Tussen de bank van 1978 en een bank met ‘Europese grondwet’ is er nog een bank vrij zonder opschrift.

Voor veel Spanjaarden is het dorp waar ze vandaan komen belangrijker dan de nationalismen, religie en waarden. Spanjaarden hebben vertrouwen in Europa als bestuursniveau voor de sociaal-economische zaken. Bij Badajoz zijn veel planmatige kolonistendorpen, opgericht door Franco als onderdeel van het ‘Plan Badajoz’ voor de ‘Transformatie en Kolonisatie’ van de streek. De werkloosheid is er hoog. Tegenwoordig kunnen regelmatig werkende dagloners wel een uitkering krijgen. Er zijn ook grote groepen Roemenen die van oogst naar oogst trekken. Er worden steeds meer van dezelfde gemakkelijke gewassen geteeld. De toetreding tot de Europese Unie heeft wat vooruitgang gebracht maar heeft ook met zich meegebracht dat er enorme uitkeringen gaan naar adellijke grootgrondbezitters zoals het huis van Alva. Toch is er vooral kritiek op het subsidieprogramma voor dagloners waarmee zij een toelage van 14 euro per dag krijgen. Intussen ontdekken de golfstaten het vruchtbare land van de Extremadura. De Spaans-Jordaans zakenman Al-Khatib zegt er de voorraadschuur van de Arabische wereld te willen maken. Intussen is Al-Khatib onderscheiden omdat via hem ook Abu Dhabi flink aan investeren is in de regio. Het terugveroverde land wordt verkocht aan de Arabische oliesjeiks.